"Wat zie je als je in m'n ogen kijkt?"
"Het paradijs? Of op z'n minst toch de ingang ervan."
Zijn mondhoek vertrok. Hij draaide met z'n ogen en keek me daarna streng aan. Ik voelde me net terug op school, wanneer je van de leerkracht een strenge blik kreeg vlak nadat je een opmerking gekregen had.
"Nu graag een eerlijk antwoord," zei hij, "ik denk niet dat je in mijn ogen het paradijs zal zien ..."
Zijn ogen mochten dan voor mij het paradijs zijn, zijn blik vertelde me iets helemaal anders. In zijn blik zat veel pijn verscholen. Pijn terwijl hij zijn best deed om die te verbergen door zijn kaken hard op elkaar te knellen. De pijn die hij al zo lang voelde en waarvan hij dacht dat die nooit weg zou gaan. Hoewel ik in zijn blik die pijn kon zien, wou hij me niet vertellen waar die pijn vandaan kwam. En wat ik ook al geprobeerd had, de pijn ging niet weg.
Het enige wat ik voor hem kon doen, was zijn veilige cocon zijn. Hem beschermen tegen wat het ook mocht zijn in die grote boze wereld daarbuiten. En dan kroop hij in een klein bolletje tegen me aan.. Ik legde mijn armen om hem heen terwijl hij zijn hoofd tegen mijn lichaam aandrukte. Mijn lichaam als een harnas tegen de pijn.
Tussen al die pijn, begon ik in zijn blik ook iets anders te zien. Iets wat met de tijd alleen maar sterker leek te worden. Op een dag misschien sterk genoeg om de pijn uit zijn blik te verjagen. Steeds meer lijkt er ruimte te zijn voor hoop.
"Als jij in de spiegel in je ogen kijkt, wat zie je dan?" vroeg ik hem.
Hij glimlachte mysterieus.
"Als ik in m'n ogen kijk, zie ik alleen maar pijn."